1. Toen vroeg Jakob hun: Mijn broeders, waar komt u vandaan? Daarop zeiden zij: Wij komen uit Haran.
  2. Hij vroeg hun: Kent u Laban, de zoon van Nahor? Zij zeiden: Wij kennen hem.
  3. Vervolgens vroeg hij hun: Gaat het goed met hem? Zij zeiden: Het gaat goed. En zie, daar komt zijn dochter Rachel aan met het kleinvee.
  1. Daarna begaf Jakob zich op weg en ging hij naar het land van de mensen van het oosten.
  2. Hij keek om zich heen en zie, er was een waterput in het veld, en zie, er lagen drie kudden kleinvee naast. Uit die put gaf men namelijk de kudden te drinken. Er lag een grote steen op de opening van de put.
  3. Als al de kudden daar bij elkaar gedreven waren, rolde men de steen van de opening van de put en gaf men het kleinvee te drinken. Daarna legde men de steen weer op zijn plaats, op de opening van de put.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.